Iedereen heeft als onderdeel van een opleiding, cursus of workshop wel eens doelen moeten stellen. Vaak wordt daar het acroniem SMART voor gebruikt. Doelen zouden specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden moeten zijn.
Echter, er zijn ten minste twee (voormalig) topcoaches die zich tegen deze SMART-doelen verzetten. De reden daarvoor is dat je in het geval van een SMART-doelstelling snel geneigd bent te kiezen voor een doel dat al binnen handbereik is. Joop Alberda heeft daarom wel eens gezegd dat dergelijke doelen de dood van de topsport betekenen, ze zouden volgens hem op z’n minst ook inspirerend moeten werken (SMARTI). Marc Lammers gaat nog een stap verder en spreekt bij voorkeur over SMOOTH-doelen: specifiek, meetbaar, onrealistisch, onacceptabel, tijdgebonden en hilarisch. Je zou kunnen zeggen dat beide coaches zich baseren op het spreekwoord: als de lat laag ligt, dan springt niemand hoog.
Los van het acroniem dat je kiest is het goed om een onderscheid te maken tussen resultaat- en procesdoelen. Resultaatdoelen richten zich op hetgeen dat je wilt bereiken, een team dat deelneemt aan een competitie zou bijvoorbeeld kunnen uitspreken in de top 5 te willen eindigen. Procesdoelen zijn de kleine stapjes die je nodig hebt om uiteindelijk het resultaatdoel te behalen. Ze zorgen ervoor dat je planmatig aan het werk bent en blijft, zodat je daar niet steeds opnieuw over hoeft na te denken. Voor een basketbalteam kan dat betekenen dat er iedere tweede training specifiek aandacht is voor het rebounden, terwijl het voor een schaker kan inhouden dat er wekelijks gestudeerd wordt op het (met zwart) spelen tegen een bepaald type opening (door wit).
Kies een sportspecifieke, eenvoudige oefenvorm waarin scores te behalen zijn en vraag je sporters om een inschatting te maken van de score die ze daarin denken te kunnen halen. Denk bijvoorbeeld aan een volleybalteam dat gaat oefenen met gericht serveren. De trainer verdeelt het veld aan één kant van het net in negen gelijke vakken van 3-bij-3 meter. De sporters kiezen één vak (of twee aaneengesloten vakken) waarop ze gaan mikken en doen tegelijkertijd een voorspelling hoe vaak ze daarin kunnen scoren uit tien pogingen. Ze krijgen daarvoor één bal die ze na het serveren ook weer zelf moeten gaan halen (zodat de hartslag iets boven ‘rust’ blijft) en maximaal 4 minuten. Na afloop kunnen ze bekijken hoe de werkelijk behaalde score zich verhoudt tot de voorspelde score. Er zal dan blijken wie zichzelf goed kent en wie zichzelf heeft over- of onderschat. Als je dit één keer per vijf trainingen doet, dan ga je als het goed is merken dat sporters zichzelf steeds beter leren kennen EN dat de scores langzaam op zullen lopen. Voetballers en hockeyers kunnen iets soortgelijks doen door een bepaald gedeelte van het doel te markeren, waarin ze vanuit een bepaalde actie / situatie moeten scoren (de rest van het doel telt niet mee).
Plan in de eerste of tweede week van een nieuw seizoen een meeting voor je team of trainingsgroep. Tijdens die meeting ga jij je sporters helpen om hun eigen, persoonlijke doelen te formuleren. Bedenk daartoe vooraf een beperkt aantal vragen die je sporters daarvoor moeten gaan beantwoorden (zie onderstaand rijtje ter inspiratie) en maak een bijpassend formulier met antwoordruimte voor elk van de vragen. Als alle sporters dit ingevuld hebben kun je deze formulieren innemen en de periode daarna met elk van de sporters het formulier in een persoonlijk gesprek bespreken. In dat gesprek kunnen sporters hun antwoorden toelichten, eventuele nieuwe inzichten en gedachtes toevoegen en kun jij als trainer uitleggen hoe je die zaken wel of niet denkt te kunnen ondersteunen in de trainingen.