Als trainer ben jij onderdeel van de dynamiek in de groep. Hoe langer dat groepsproces al bezig is, hoe moeilijker het wordt om er invloed op uit te oefenen. In dit vierde en laatste artikel kijken we daarom specifiek naar wat jij als trainer op dat moment nog kan doen.
Er zijn vier knoppen waar je aan kan draaien: fysieke omstandigheden, relatie, inhoud en structuur. Samen zijn deze ook wel bekend als ‘het didactisch klaverblad’, zie afbeelding hieronder.
De fysieke omstandigheden vallen in twee delen uiteen. Enerzijds heb je de zaken waar je niet of nauwelijks iets aan kunt doen, denk bijvoorbeeld aan de temperatuur waarin gesport moet worden, de ondergrond of de luchtvochtigheid. Anderzijds heb je een aantal zaken waar je wel invloed op kunt uitoefenen. Heb je een grote ruimte tot je beschikking en maar een kleine trainingsgroep, dan kun je er bijvoorbeeld voor kiezen om beperkte ruimte af te bakenen waarbinnen de training gaat plaatsvinden. Op die manier voorkom je dat jouw sporters letterlijk ver weg gaan staan en daarmee moeilijker aan te sturen zijn. Ook kun je nadenken over de plaats van de spullen en materialen. Drinkflessen staan niet in de buurt van de kijkende ouders, hoe je de kinderen opdeelt in groepjes (kletsers niet bij elkaar, of juist wel) en de plaatsing van materialen die je pas op een later moment nodig hebt (onder handbereik, zonder dat ze gevaar opleveren of dat het sporters uitnodigt ermee te spelen). Ook kun je jouw oefeningen en uitleg zo organiseren dat jij altijd iedereen kan zien.
Onder de noemer ‘relatie’ kun je denken aan de onderlinge ‘relaties’ tussen de sporters uit de trainingsgroep. Je kunt deze enigszins beïnvloeden door je sporters veel in wisselende samenstellingen te laten samenwerken. Op die manier ontstaat de mogelijkheid om de functionele dimensie van de relatie (goede samenwerking) te verbeteren, als ook de persoonlijke dimensie (elkaar leren kennen, vertrouwen en waarderen). Daarnaast zijn er ook nog ‘relaties’ tussen jou als trainer en de individuele sporters, ook daarin spelen dezelfde twee dimensies mee. De functionele dimensie geef je als trainer vorm door het maken van de juiste groepjes, sporters aan te spreken op hun kwaliteiten en het gebruiken van hun inzichten en wensen bij het invullen van de trainingen. In de persoonlijke dimensie klinken jouw karakter en voorkeuren door, daarmee geef je ‘kleur’ aan je trainingen. Denk bijvoorbeeld aan een voetbaltrainer die even refereert aan de wedstrijd van zijn favoriete club tegen de favoriete club van één van zijn sporters. Daarnaast speelt er voor een trainer nog een derde dimensie mee, dat is de gezagsdimensie. Dit gaat over de manier waarop jij als trainer de leiding neemt, waarbij jouw sporters de leiding (moeten) volgen. Het is deze gezagsdimensie die (openlijk) onder druk staat wanneer je te maken hebt met een groep waarin de norm ‘ik bepaal voor ons’ of ‘ik maak het zelf wel uit’[i] heerst. Het op een goede manier leiding geven aan een groep vraagt dus een zekere vorm van dominantie, eisen stellen, verwachtingen uitspreken en regels handhaven, waarbij een te rigide aanpak paradoxaal genoeg kan leiden tot een verlies aan gezag. Belangrijk is om aan te voelen wanneer je streng moet zijn en wanneer je de teugels kunt laten vieren.
Het is goed om je te beseffen dat jij als trainer je eigen favoriete ‘mix’ hebt, bijvoorbeeld veel aandacht voor het persoonlijke en minder voor het functionele of de gezagsdimensie. En als dat goed matcht met de mix waar jouw trainingsgroep behoefte aan heeft, ga je waarschijnlijk een prima jaar tegemoet. Als die match niet ‘lekker’ is, dan heb je als trainer wat te doen. Te beginnen bij jezelf!
De component ‘inhoud’ gaat over de mate waarin jij als trainer je vak verstaat. Ben je methodisch sterk, zodat je op de juiste momenten de juiste verzwaringen of versimpelingen in je oefenstof kan doorvoeren? Lukt het je om te differentiëren, waardoor je iedereen op zijn of haar eigen niveau kan uitdagen? Kun je de aard en puntentelling van je oefenvormen laten aansluiten bij de belevingswereld van je sporters? Kleuters vinden een sinterklaas- of paashazentraining hartstikke leuk, pubers zullen er naar verwachting toch een stuk lauwer op reageren.
Structuur valt, evenals de fysieke omstandigheden, uiteen in twee aspecten. Om te beginnen gaat het hier over de opbouw van je training. Is elke training hetzelfde opgebouwd, werk je met één of twee vaste blokken en varieer je in de andere delen van je training? Zijn je drinkpauzes op vaste momenten? Etc. Daarnaast kun je ook denken aan het opleggen van (club-) regels, het maken van afspraken en het inslijten van routines. Een voorbeeld van een clubregel is bijvoorbeeld dat er tijdens de atletiektraining gewacht moet worden met het ophalen van de speren, totdat de trainer daar toestemming voor heeft gegeven. Een afspraak kan zijn dat je iedere handbaltraining een kort tikspelletje doet ter afsluiting van de warming-up en dat iedere week een andere sporter mag kiezen welk tikspelletje dat precies is. Een routine[i] zou je kunnen zien als een gewoonte, ‘zo doen wij dat tijdens mijn training’. ls er bijvoorbeeld een tribune in je zaal aanwezig is en je hebt de beschikking over voldoende ballen, dan kan het zinvol zijn om je groep te leren dat ze een nieuwe bal uit de ballenwagen pakken, op het moment dat de eigen bal op tribune is beland. Op die manier kan de training snel door, de weggevlogen bal wordt na de training wel naar beneden gehaald.
In de loop van deze vier artikelen heb je handvatten gekregen die je kunnen helpen om grip te krijgen en / of te houden op de dynamiek in je groep. Het kernvraagstuk is dan altijd: wie heeft de meeste (overlastgevende) invloed op wie en op basis van welke norm?
Als binnen jouw team alles ‘soepel’ verloopt, dan heeft de beïnvloeding dus een positief effect op het gedrag van jouw trainingsgroep. Desalniettemin is het ook dan goed om regelmatig stil te staan bij deze vraag. Mocht je het gevoel hebben dat dingen toch niet helemaal lekker lopen, dan heb je in deel twee (in kaart brengen van de beïnvloeding), deel drie (dominante norm) en dit vierde deel handvatten gekregen om de grip op je groep (terug) te krijgen. Houd daarbij in je achterhoofd dat dit ‘spel om de ruimte’ behoorlijk ingewikkeld is. Het kent ‘spelregels’ die continu veranderen, waardoor het kan voorkomen dat het bijsturen niet of maar heel beperkt lukt. Probeer dat dan vooral te zien als een interessante zoektocht naar de juiste interventie. Want uiteindelijk is er weinig leuker, dan je hobby uitoefenen met een ‘fijne’ groep.
Deel 1 - Beïnvloeding
Deel 2 - Groepsdynamisch observeren
Deel 3 -De ongeschreven regels
Deel 4 - Op welke wijze kun jij als trainer beïnvloeden
[1] Ik in de wij (Dokman, I., van Beusekom, R., Oldeboom, I., Pepping-Poot, A.); 2018
[1] Een relatieparadox in het onderwijs – over de aard van de relatie (Oldeboom, B., Dokman, I., van Beusekom, R.); 2020
[1] Deze normen worden beschreven in het artikel Het mag meer ons zijn (Dokman, I., Oldeboom, B., Visser-van Balen, H., Beusekom, R.); 2023
[1] Als je meer wilt weten over routines kun je het boek Regie in de klas lezen (Bennett, T.); 2022