Iedere trainer kent wel zo’n sporter, laten we haar ‘Linda’ noemen. Ze heeft de naam ‘druk’ te zijn, staat altijd met een bal te stuiteren, plukt steeds aan de sporter naast zich en lijkt niet te luisteren naar de uitleg. Of een sporter als ‘Koen’, die juist het tegenovergestelde gedrag vertoont. Iemand die altijd passief is, waar je echt aan moet trekken en duwen om hem in actie te krijgen en van wie jij jezelf afvraagt of de batterijen leeg zijn. Allebei voorbeelden van gedrag dat je als trainer regelmatig kan tegenkomen.
Als trainer reageer je op dat gedrag door met de sporter in gesprek te gaan over gewenst gedrag. Soms is dat voldoende en is het ‘probleem’ opgelost. Echter, soms is het gedrag een uiting van ‘problemen’ in de prikkelverwerking. Het vertoonde gedrag is dan een uiting van de prikkelverwerking en voor jou als trainer een signaal waarmee je aan de slag kunt. Als trainer kun je dan samen met je sporter zoeken naar een manier om tot de juiste hoeveelheid en intensiteit van prikkels te komen.
Voordat we inhoudelijk ingaan op de hierboven beschreven voorbeelden, is het goed te weten dat er vanuit het perspectief van prikkelverwerking geen ‘goed’ of ‘fout’ gedrag is. Het gedrag is slechts gevolg van de manier waarop hersenen de binnengekomen prikkels verwerken.
De prikkels die in onze hersenen binnenkomen, zijn afkomstig van al onze zintuigen. Prikkelverwerking wordt daarom ook wel sensorische informatieverwerking genoemd. Hierbij kun je bijvoorbeeld denken aan visuele prikkels (zoals het volgen van de bal in een balsport), auditieve prikkels (het geluid van het publiek) of proprioceptieve prikkels (spanning in een bepaalde spiergroep). Het is in feite iets waar iedereen in het dagelijks leven mee te maken heeft. Het komt tot uiting in alles wat we doen, laten of ondernemen. Het is dus zeker niet iets dat exclusief is voorbehouden aan sport.
Als het gaat over prikkelverwerking, kunnen we grofweg twee groepen sporters onderscheiden. De eerste groep zijn de sporters die overprikkeld zijn. Deze sporters krijgen meer prikkels binnen dan ze aankunnen en kunnen daardoor overspoeld raken.
Hierop kunnen zij op twee manieren reageren. De ene manier is dat zo’n sporter probeert controle te houden over de situatie door zich terug te trekken of juist heel ‘star’ te worden in zijn gedrag en alles wil bepalen. De andere manier is dat zulke sporters bang worden en/of overstuur raken.
De tweede groep sporters die je kunt onderscheiden, zijn degenen die onderprikkeld zijn, zij krijgen minder prikkels binnen dan ze nodig hebben. Ook binnen deze groep kan er op twee manieren gereageerd worden. Sommige sporters zullen zich passief opstellen, waardoor ze veel informatie missen, anderen zullen juist actief op zoek gaan naar prikkels en daardoor ‘druk’ gedrag vertonen. Als trainer is het dus de kunst om heel goed te observeren en analyseren waardoor het gedrag van de sporter veroorzaakt wordt.
Onderprikkelde sporters gaan prikkels in hun omgeving zoeken. Alle mogelijkheden daartoe zullen dan benut worden: stuiteren met een bal, plukken aan teamgenoten, een radslag maken, in het wandrek klimmen et cetera
Laten we met de kennis van hierboven eens wat dieper ingaan op de twee sporters uit de introductie, te beginnen met ‘Linda’. Linda heeft de naam ‘druk’ te zijn. Het zou goed kunnen dat zij onderprikkeld is en dus meer prikkels nodig heeft. In dat geval zal zij prikkels in haar omgeving gaan zoeken. Alle mogelijkheden daartoe zullen dan benut worden: stuiteren met een bal, plukken aan teamgenoten, een radslag maken, in het wandrek klimmen et cetera.
Een trainer is vaak geneigd tegen zo’n sporter te zeggen dat er even ‘rustig’ opgelet moet worden, wat in zo’n geval precies de verkeerde oplossing is. Het is dus de kunst om dit te zien en een sporter als Linda prikkels toe te dienen, zodat zij zich kan gaan richten op datgene wat van haar gevraagd wordt. Laat zo iemand bijvoorbeeld alle ballen verzamelen voordat jij aan je uitleg begint, geef iets in de hand waarmee gefriemeld kan worden of geef een duidelijke taak met beweging tijdens het luisteren. Op zo’n manier zorg je ervoor dat die sporter precies de prikkels krijgt die nodig zijn om op te kunnen letten, zonder dat het storend werkt op de omgeving.
‘Koen’ daarentegen, wordt omschreven als een passieve sporter. Toch is de kans groot dat ook hij onderprikkeld is. Hij zoekt echter geen prikkels op, maar laat het allemaal gebeuren. Het is dan aan jou als trainer om deze sporter in actie te krijgen door prikkels toe te dienen. Bij dit type sporters is beweging vaak een goede manier om voldoende prikkels binnen te krijgen. Als je Koen voor de training even laat springen, materialen verzamelen of geluid maken, krijgt hij de prikkels binnen die hij nodig heeft om geactiveerd te worden, waardoor hij daarna mee kan doen zoals je dat als trainer graag wilt.
Als trainer kun je natuurlijk ook te maken krijgen met overprikkelde sporters. Een sporter die snel bang en overstuur is, zou hiervan een voorbeeld kunnen zijn. Sportactiviteiten in groepsverband kunnen voor zo iemand overweldigend zijn. Ze krijgen alle prikkels hevig en tegelijk binnen, denk hierbij bijvoorbeeld aan: aanraking door iemand die langsloopt, geluiden van schreeuwende teamgenoten of de geur van zweet. Daardoor vindt zo’n sporter het erg moeilijk om zich op zijn of haar sporttaak te richten. Als je dit als trainer herkent, dan kun je de sporter een zekere mate van controle geven door hem of haar bijvoorbeeld te laten kiezen waar ze willen staan. Ze even rust geven terwijl anderen aan het opruimen zijn of het bekrachtigen van positieve ervaringen kan ook goed helpen.
Als trainer kun je ook te maken krijgen met sporters die een strategie ontwikkeld hebben om te voorkomen dat ze overprikkeld raken. Dit zijn sporters die zelf de regie in handen nemen. Alle prikkels die iemand zichzelf toedient, waar je zelf controle over hebt, zijn minder intens dan prikkels die door anderen worden toegediend. Denk bijvoorbeeld aan het feit dat je jezelf (bijna) niet kan kietelen, terwijl je bij een lichte aanraking van iemand anders al meteen in de lach schiet. Dit is dan ook precies waar zo’n sporter mee bezig is.
Geef een dergelijke sporter een beetje controle over de situatie door hem of haar zelf keuzes te laten maken, uiteraard binnen de gestelde grenzen van jou als trainer. Laat iemand bijvoorbeeld zelf kiezen op welke plek in de groep hij of zij wil staan. Blijf je verder bewust van de hoeveelheid prikkels in de omgeving. Aan het uiteinde van de zaal zal het waarschijnlijk rustiger zijn dan in de buurt van de ingang, een omvallend houten blokje zal meer geluid maken dan een vallend pittenzakje et cetera.
Met dit artikel willen we jou als lezer aan het denken zetten over deze materie, die voor velen nog onbekend is. Probeer het gedrag van je sporter echt eens te bekijken vanuit het perspectief van je sporter. Als je dit met een open blik doet dan is de kans groot dat je gaat ontdekken wat jouw sporter je ‘vertelt’ met zijn gedrag. Betrek diezelfde sporter vervolgens in de zoektocht naar passende oplossingen, door open vragen te stellen en interesse te tonen. Als dat proces eenmaal in gang gezet is, komen jullie samen een stap verder. Wil je meer weten over dit onderwerp, kijk dan eens op www.inenaut.nl of lees het boekje Leven met sensaties van Winnie Dunn.
Bart Schmeits (info@besignificant.nl, 06-12593178)
Rianne Heitzer (info@inenaut.nl, 06-51525582)