Trainen van (kleine) kinderen en pubers: zet je sporter centraal

© Foto's: Shutterstock

Mensen gaan om verschillende redenen sporten. Voor de sociale contacten, om grenzen te verleggen, om gewicht kwijt te raken, om te wedijveren met anderen, om…. De belangrijkste reden om te blíjven sporten is echter voor iedereen hetzelfde: plezier. Om plezier te beleven moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Een daarvan is dat de activiteit moet passen bij de sporter. Hoe doe je dat als je werkt met (kleine) kinderen en pubers?

Voor een team met volwassen sporters en met ‘voldoende’ vaardigheden is het niet zo moeilijk om oefenstof te verzinnen die passend is. De oefenstof mag niet te moeilijk zijn, want dat is frustrerend. Maar ook niet te gemakkelijk, want dat is saai. Voor trainers die werken met (kleine) kinderen en pubers die nog bezig zijn om zich de benodigde vaardigheden eigen te maken, is dat een stuk moeilijker. Tegelijkertijd staat de oplossing in dat geval letterlijk voor je neus: zet je sporter centraal. Dit betekent dat je je aanpak afstemt op de ontwikkeling die je sporters op dat moment doormaken. Voor de duidelijkheid: dat is dus iets anders dan je trainingen vullen met spelletjes en de favoriete oefenvormen die je sporters graag willen doen.

“Vervelend gedrag van het ene kind ten opzichte van het andere kan voortkomen uit een voor dat kind te complexe situatie”

Kwantificeren van speelgedrag

Hoe uitdagend en leerzaam speel- en beweegsituaties ook zijn, het leerrendement zal heel laag zijn op het moment dat kinderen nog niet over de juiste sociale/cognitieve vaardigheden beschikken. De vaardigheden die kinderen nodig hebben om zich spreekwoordelijk staande te houden in beweegsituaties, noem ik speelgedrag. Kinderen ontwikkelen zich daarin stap-voor-stap. Van eenvoudig naar steeds complexer. Vervelend gedrag van het ene kind ten opzichte van het andere kan voortkomen uit een voor dat kind te complexe situatie. Als het je als trainer lukt om dit speelgedrag goed te observeren en steeds oefen- en organisatievormen te kiezen die passend zijn voor de kinderen die je traint, dan zal je merken dat er onderling veel minder ‘gedoe’ is.

Naast elkaar spelen

Kleine kinderen willen vaak hetzelfde doen, maar kunnen tegelijkertijd maar moeilijk rekening houden met elkaar. De meest voor de hand liggende oplossing is dan dat ze naast elkaar spelen, met hun eigen speelgoed. Voor het maken van een kleurplaat betekent dit dus dat beide kinderen hun eigen kleurplaat hebben en daarbij ook hun eigen set met kleurpotloden. In de sport kun je bijvoorbeeld denken aan een tennistraining, waarbij alle kinderen naast elkaar staan en met hun eigen racket hun eigen balletje tegen een muur slaan.

“De eerste stap die kinderen maken in hun speelgedrag, is de stap naar het zogenoemde om de beurt spelen”

Om de beurt spelen

De eerste stap die kinderen maken in hun speelgedrag, is de stap naar het zogenoemde om de beurt spelen. Ze vinden het dan prima even te moeten wachten voordat ze aan de beurt zijn. Bijvoorbeeld omdat er te weinig ruimte of te weinig materiaal is om naast elkaar te kunnen spelen. Hierbij kun je denken aan een speeltuintje met één glijbaan. Het tweede kind is prima in staat om te wachten totdat het eerste kind naar beneden is gegleden. Er ontstaat pas een probleem als het eerste kind te lang treuzelt. Een voetbalvariant hiervan is bijvoorbeeld een oefening waarbij alle kinderen een eigen bal hebben, maar in tweetallen een pionnetje moeten delen. Het tweede kind moet dan wachten met om het pionnetje dribbelen, totdat het eerste kind klaar is.

Samen-delen-spelen

Na het om de beurt spelen, leren kinderen om materiaal te delen. Neem het maken van de kleurplaat uit het eerste voorbeeld. In plaats van dat de kinderen een eigen set met kleurpotloden nodig hebben, zijn ze nu prima in staat om één set kleurpotloden te delen. Ze kunnen in overleg afspreken wie eerst met ‘rood’ mag kleuren. De ander begint dan alvast met een andere kleur op een ander gedeelte van de tekening; daarna wisselen ze om. Ze delen nu (een deel van) het materiaal, maar er is nog wel steeds sprake van een individuele aansprakelijkheid voor het resultaat. Ze hebben immers nog steeds beiden hun eigen kleurplaat. Een sportvariant hiervan kun je bijvoorbeeld terugvinden in tafeltennis. De ene speler serveert het (gezamenlijke) balletje naar een bepaald target op de andere kant van de tafel en kan daarmee een punt scoren. Vervolgens is de speler aan de andere kant van de tafel aan de beurt om met datzelfde balletje vanaf zijn (of haar) kant te serveren op zijn (of haar) eigen target.

Samenwerk-spelen

Het samenwerk-spelen kenmerkt zich, in tegenstelling tot samen-delen-spelen, door het hebben van een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Trekken we hierbij het voorbeeld van de kleurplaat door, dan zijn de kinderen nu dus samen één kleurplaat aan het inkleuren. Hierbij moeten ze niet alleen overleggen wie met welke kleur mag werken, maar ook welke gedeeltes welke kleur moeten gaan krijgen. Een vorm van samenwerk-spelen zie je bijvoorbeeld wanneer vier beachvolleyballers (twee koppels, beide aan een eigen kant van het net) de bal overspelen, en daarbij de bal in het spel proberen te houden zonder dat deze op de grond valt.

Tegen elkaar spelen

Op alle eerdere niveaus was er altijd een individueel of gezamenlijk belang. Op dit laatste niveau krijgen kinderen ineens te maken met iemand die een ander belang heeft, namelijk een tegenstander met een belang dat tegengesteld is aan dat van het kind zelf. Alle vormen waarbij tegen elkaar om punten wordt gespeeld, vallen in deze categorie. Een herkenbaar voorbeeld van kinderen die hier nog niet aan toe zijn vind je in trefbalachtige spellen. Het kind loopt met de bal naar de middenlijn om een pion aan de overkant om te gooien. Het kind ziet ook wel dat er op dat moment een tegenstander (maar door hem niet zo herkend) ook naar de middenlijn loopt om een pion van hem om te gooien. Een kind dat in deze situatie het tegengestelde belang wel zou herkennen zou in dergelijke situaties eerst gaan verdedigen, alvorens te gaan aanvallen. Een sportvoorbeeld van tegen elkaar spelen is bijvoorbeeld een trainingswedstrijdje 3-tegen-3 basketbal op één basket.

Meer weten?
De (algemene) theorie zoals hierboven beschreven is natuurlijk mooi; als trainer wil je echter de theorie vertalen naar concrete praktijksituaties. Die mogelijkheid biedt NLCOACH je op dinsdag 24 november. Bart Schmeits, auteur van dit artikel en ervaringsdeskundige, verzorgt die avond een boeiende workshop over Trainen en coachen vanuit pedagogisch perspectief. De centrale vraag tijdens deze workshop is: wat gebeurt er als we een bewuste focus leggen op dergelijke pedagogische waarden, waarbij we sporttechnische en -tactische aspecten als middel inzetten?

Je gaat tijdens de workshop op zoek naar het antwoord op twee belangrijke vragen:

  1. Welke pedagogische waarden zitten er ‘verstopt’ in mijn sport?
  2. Hoe zou (een deel van) mijn training eruitzien als ik een bewuste focus leg op een pedagogische waarde?


Via diverse interactieve werkvormen helpt Bart je de antwoorden te vinden en zo de vertaalslag naar de praktijk te maken. Je leert hoe dit er voor jouw specifieke trainingsgroep in jouw eigen tak van sport uitziet en gaat naar huis met een uitwerking voor je eerstvolgende training op basis van een trainbaar element. Deelname is al mogelijk vanaf € 45,- voor leden van NLcoach. Bekijk voor meer informatie en inschrijving de uitgebreide website.