Nerveus zijn, zenuwen, of wedstrijdspanning, er zijn allerlei woorden voor dat gevoel vlak voor een wedstrijd, een presentatie of een sollicitatiegesprek. Zenuwachtig zijn klinkt niet goed en het lijkt soms alsof sporters het liefst helemaal geen zenuwen willen voelen. Maar is dat inderdaad ideaal?
Niet te veel, niet te weinig, precies goed. Dat is wat Dr. Hanin zegt in zijn IZOF-model: Individual Zones of Optimal Functioning. Met andere woorden, iedereen heeft een spanningsniveau waarop hij of zij het beste functioneert. Dat verschilt per sport, per taak en per persoon.
Wanneer een sporter te weinig geactiveerd is, is een goede prestatie een hele opgave. Te weinig geactiveerd wil zeggen dat iemand zich slaperig voelt, een beetje dromerig of snel afgeleid. Dat voelt soms best fijn, want deze sporter is heel relaxed en heeft geen “last” van zenuwen of spanning. Maar in een staat van complete ‘Zen’ kan je geen keiharde sprint trekken, ben je niet volledig gefocust op het spel en heb je niet de agressie om je tegenstander uit te schakelen.
Te veel is ook niet handig. Een sporter met teveel spanning heeft zweethanden, trillende knieën, kan zich emotioneel voelen en zelfs misselijk. Heel zenuwachtig zijn lijkt een beetje op de vecht//vluchtstand, er komt een grote stoot adrenaline vrij die maakt dat je spierspanning verhoogt, je zichtveld verkleint en je hartslag versnelt. Deze sporter kan het zo spannend vinden dat hij of zij heel veel energie verliest in het reguleren van de zenuwen, bijvoorbeeld door lang of rigoureus op te warmen, of zichzelf te verliezen in een pieker-maalstroom. Onder deze hoge spanning kan je je ook niet goed focussen, je bent eigenlijk alleen aan het overleven. Het is moeilijk om tactisch na te denken, je lichaam te controleren in complexe bewegingen en flexibel in te spelen op wat er gebeurt tijdens de wedstrijd.
Ergens tussen de slaperige lage activatie en de overlevingsstand hoge activatie zit een gouden zone: een sporter is alert, in controle en gefocust op wat belangrijk is. Gezonde spanning!
Weten wat er voor elke sporter werkt is belangrijk, want dat is voor iedereen anders. Daar kan je samen met sporters achter komen door terug te denken aan wedstrijden waar het heel goed ging, hoeveel spanning voelde de sporter toen? Helemaal niks? Of wel een paar vlinders in je buik? En op de wedstrijden waar het heel slecht ging, was dat omdat de sporter te moe was? Er niet helemaal bij? Of zo gespannen dat niks meer lukte?
Als je weet hoe de gouden zone van de sporter er uitziet, kan je experimenteren met manieren om daar te komen. Een sporter die een oppepper nodig heeft kan bijvoorbeeld even wat sprintjes trekken. Of, zoals de All Blacks, een variatie op de Haka bedenken, of oppeppende muziek vinden. Sporters die juist moeten ontspannen voor een goede prestatie kunnen een ademhalingsoefening proberen, grapjes maken met hun teamgenoten of een muziek afspeellijst maken waar ze van ontspannen.
Als coach is het belangrijk te onthouden dat er niet één manier is om in 'the zone' te komen. Het is soms moeilijk te begrijpen dat sommige sporters een minuut stilte nodig hebben, en andere juist een gezellig babbeltje. Help sporters hun gouden zone te leren herkennen en opzoeken, en respecteer wat er voor hen werkt.
Kortom, wedstrijdspanning is niet per se slecht. Je wil er niet teveel van, maar ook niet te weinig. Die gouden prestatie zone is voor iedereen anders, help sporters hun zone te herkennen en terug te vinden, voor die broodnodige dosis gezonde spanning!