Van zelfvertrouwen naar zelfwaargenomen competentie

Zes tips om als coach je sporters daarbij te ondersteunen

Iedere jeugdtrainer met één of meerdere jaren ervaring heeft het ongetwijfeld wel eens meegemaakt: een ouder die komt vertellen dat zijn of haar kind onzeker is. Het onzeker zijn wordt dan vaak gebruikt als een tegenpool van zelfvertrouwen. Een gebrek aan zelfvertrouwen gaat weliswaar vaak samen met onzeker zijn over ‘iets’, maar er zijn heel goed situaties voorstelbaar waarin iemand vol zelfvertrouwen omgaat met een bepaalde onzekerheid. Denk bijvoorbeeld aan het moment dat je als trainer voor het eerst kennis gaat maken met je nieuwe team. Je stapt dan met geloof in je eigen kennis, vaardigheden en visie (dus vol zelfvertrouwen) een onzekere situatie binnen, je weet immers niet hoe het team gaat reageren op jouw aanpak en plannen.

Volgens Van Dale is zelfvertrouwen te definiëren als vertrouwen in eigen kunnen. Je zou kunnen zeggen, iemand met zelfvertrouwen denkt dat hij of zij iets kan. Maar dat zegt nog niks over de vraag of die gedachte daadwerkelijk klopt. Een zelfwaargenomen competentie, daarentegen, zegt daar wel iets over. Je zou dat kunnen vertalen als: ik weet dat ik het kan, omdat ik ervaren heb dat ik het kan. Met andere woorden, een sporter met een zelfwaargenomen competentie heeft een succeservaring opgedaan om daarmee zijn zelfvertrouwen te ‘stutten’ of zelfs te vergroten. Als je nu vanuit het idee van een zelfwaargenomen competentie naar de vraag van zo’n ouder uit de eerste alinea kijkt, ontstaat er al een beter beeld bij de ‘echte’ vraag. Er wordt dan aan je gevraagd om het betreffende kind te helpen met het opdoen van succeservaring. Als trainer beschikken we over een aantal ‘trucjes’ voor het onderhouden of vergroten van het zelfvertrouwen van sporters, hieronder lees je er zes.

Geef te allen tijde het goede voorbeeld

Het goede voorbeeld geven is als trainer je belangrijkste ‘wapen’. Bijvoorbeeld door toe te geven dat je iets niet goed hebt gedaan, of door regelmatig feedback te vragen op je eigen gedrag tijdens de trainingen. Als laat zien dat het normaal is dat er af en toe iets misgaat en dat dat niet erg is, dan zullen je sporters dat naar verloop van tijd van je overnemen.

Vergelijk een sporter alleen met zichzelf

Het heeft voor een sporter geen enkele zin om van jou als trainer te horen dat een team- of trainingsgenoot iets veel beter doet. De sporter waar je op dat moment tegen praat is namelijk niet die ander. In plaats daarvan is het effectiever om samen met de sporter te verwoorden wat hij of zij nu kan om op basis daarvan de volgende stap in de ontwikkeling te formuleren. Op die manier creëer je perspectief voor je sporter.

Stel veel open vragen

Wanneer je als trainer veel open vragen stelt aan je sporters geef je ze de kans om zelf over bepaalde zaken na te denken, bijvoorbeeld over tactische zaken. De oplossing waar ze vervolgens mee komen zal veel beter beklijven dan wanneer jij als trainer het (volgens jou) goede antwoord voorzegt. Niet alleen zal het beter beklijven, ze gaan ook harder werken om de bedachte oplossing in de praktijk te laten slagen. Een ander voordeel is dat sporters ook veel strenger voor zichzelf kunnen (als het over gedragsmatige zaken gaat), dan jij als trainer ooit voor ze kan zijn. Als jij de norm oplegt heb je kans op verzet, als zij het zelf voorstellen heb je meteen draagvlak.

Benader je sporter met een positieve intentie

Als je een sporter benadert met een van goed naar beter intentie dan kun je (bijna) alles zeggen tegen je sporters. Door deze intentie bied je namelijk ook automatisch perspectief op de vervolgstap.

Wees duidelijk

Door duidelijke regels en grenzen te stellen bied je je sporter structuur. Die structuur is niet zozeer tegen één iemand, maar voor de bescherming van iedereen. Tevens geeft het de mogelijkheid om (hoge) verwachtingen uit te spreken, daardoor laat je merken dat jij als trainer het vertrouwen hebt in de vaardigheden van je sporter.

Laat sporters hun eigen vorderingen bijhouden

Als je sporters hun eigen vorderingen laat bijhouden kunnen ze training op training zien dat (langzaam) beter worden in wat ze doen. De manier waarop je dat organiseert hangt natuurlijk sterk af van de mogelijkheden die je in de zaal hebt en de leeftijd van je sporters. Met volwassene in een (semi-) professionele omgeving kun je wellicht werken met videofeedback en mogelijk zelfs betrouwbare statistieken. Voor trainers die werken met kleine kinderen kan het bijhouden van records of het werken met vaardigheidskaarten een uitkomst zijn.

Trainers die meer willen weten over het stimuleren van zelfvertrouwen kan ik het boek 100% zelfvertrouwen aanbevelen, geschreven door Frank Schaper.