Sinds vorig najaar is voormalig hockeybondscoach Paul van Ass (59) voorzitter van NLcoach, de vereniging van, voor én door coaches. Dat zal niet onopgemerkt blijven. “Het is geen kwestie van overleven. We moeten groeien; relevant zijn.”
Van Ass (59) is niet lang geleden verhuisd, woont nu aan een schattig grachtje in het oude centrum van Schiedam. Her en der worden, na een immense verbouwing, nog puntjes op de i gezet. Ook in de ruimte waar Van Ass zijn sportieve denkwerk verricht, staan nog wat dozen. Maar wat hij met NLcoach voor ogen heeft, dat kan Van Ass deze middag, zonder in die archieven te hoeven duiken, zo wel opdiepen. Jaren terug al bood hij NLcoach zijn diensten aan, gaf hij een masterclass voor jongere collega’s op het Nationaal Coach Congres.
Omdat hij de behoefte voelde om de sport, die hem zoveel gebracht had, iets terug te geven. Hoewel hij eigenlijk per toeval in het coachvak rolde, heeft hij er een enorme passie voor gekregen. Toen hem begin 2019 de vraag werd gesteld of hij voorzitter wilde worden, kon Van Ass zich dan ook niet inhouden. “Omdat ik vind dat er een heleboel helden zijn, coaches die niet zozeer aan de top werken maar bijvoorbeeld met jeugd bij hun plaatselijke vereniging, die best wat ondersteuning verdienen.”
Om te beginnen. Jij was zelf hockeyer, daarna hockeytrainer en vervolgens bondscoach.
“Jazeker, ik ben hockeyer geweest. Al met al heb ik maar twee maanden bij de nationale selectie gezeten, dat was een beetje kort. Maar ik heb wel tien jaar bij HGC in het eerste gespeeld. HGC is altijd mijn cluppie gebleven. Mijn ouders woonden er vlak in de buurt. Tijdens mijn studie en daarna ben ik in de omgeving van Rotterdam blijven hangen, maar HGC was en is het voor mij. Feitelijk had ik helemaal geen carrière in de sport voor ogen. Ik heb mijn MBA gehaald, kocht op mijn 28ste mijn eerste bedrijf. Ik was een van de eersten die een fabriek in Oost-Duitsland overnam, heb daarna ook nog in Nederland veel bedrijven die in de problemen zaten gekocht. Meestal waren het moeizaam lopende ondernemingen, op de rand van een faillissement. Die heb ik er, vaak met een doorstart, weer bovenop geholpen. Dat was mijn businessmodel: een zieltogend bedrijf kopen, weer op de rit zetten en verkopen. Toen we onze onderneming omgevormd hadden naar het participatiemodel, zo rond 2003, kreeg ik meer tijd. Ook voor de sport. Ik werd voorzitter van HGC, omdat het daar ook niet zo goed liep, en ben vervolgens – toen het ook bij het eerste herenteam niet voorspoedig ging – gaan coachen.”
Wat trok je zo aan in dat coachen?
“Ik vind het proces fascinerend. Hoe krijg je nou een groepje sporters in beweging? Eruit halen wat erin zit, machtig gewoon. Het is gaaf om mensen met elkaar in verbinding te brengen, om te zien dat spelers gaandeweg het proces beter worden. Je kunt de lat voor ze hoger leggen dan ze zelf denken.”
“Toen ik erbij gevraagd werd, stond HGC voor play-outwedstrijden, dreigde degradatie uit de hoofdklasse. Dat wisten we te voorkomen. En het jaar erna haalden we, met bijna dezelfde spelers en een tweetal versterkingen, de finale van de play-offs en een ticket voor de Euro Hockey League. Dat was voor iedereen bijzonder, raar misschien ook wel. Ja, voor mij ook.”
Toch viel het op, want je werd al snel gevraagd door de hockeybond, als teammanager.
“Bij de KNHB hadden ze zoiets van: Hoe deed je dat nou? En hoe doe je dat bij die bedrijven? Kan je eens naar het Nederlands team kijken, want daar moet ook wat gebeuren. Na een jaar kwam ik er al achter dat het ‘m niet zou gaan worden als manager. Je kunt geen veranderingen doorvoeren als je niet in een leidinggevende positie zit. Als tweede man kan je niet een organisatie veranderen. Het schuurde er een beetje tegenaan, ik wilde eigenlijk gewoon liever coachen. De hockeybond vroeg toen of ik een jaar als assistent door kon, en dan als coach naar het WK voor spelers onder 21 wilde. Die groep, met onder anderen Billy Bakker, Verga, Kemperman, was heel goed. We speelden, voor het eerst in 25 jaar, de finale. Die verloren we weliswaar, maar het was al mooi dat Jong Oranje er weer stond. Daarop kreeg ik, in 2010, de vraag of ik bondscoach wilde worden.”
Dan zeg je meteen ja, toch?
“Nou ja, eigenlijk niet. Tot dan kon ik het combineren met mijn werk. Als ik bij HGC training moest geven, begon ik om vier uur mijn training te schrijven, en zat ik om vijf uur in de auto. Dat was leuk, een uit de hand gelopen hobby. Maar als je bondscoach wilt worden – zo’n job is fulltime en meer dan dat –, moet je je leven omgooien. Dat heb ik, na overleg met mijn zakelijk partner, gedaan.”
Twee jaar later stond je in de olympische finale.
“Jazeker, die verloren we van de Duitsers. Je krijgt niet altijd wat je verdient. We speelden in Londen echt fantastisch hockey, hadden een superteam. We waren zo dicht bij de unieke dubbel, goud met de vrouwen én de mannen. Toen we twee jaar later, op het WK van 2014 in eigen land, de finale ook verloren, lag ik eraf. Zonde. Ik had graag Rio nog gedaan, denk achteraf ook dat dat voor iedereen beter was geweest. Maar dat is achteraf.”
In 2008 en 2016 werden de hockeymannen vierde op de Spelen, wat was het verschil in 2012?
“Toen ik het coachen zo serieus begon te nemen, besefte ik dat ik me ook moest verdiepen in de trainingsleer, in inspanningsfysiologie. Ik heb toen een paar maanden op de VU in Amsterdam meegelopen met Jos de Koning, Geert Savelsbergh en Peter Beek, bewegingswetenschappers waar ik echt heel veel van heb geleerd. We hebben eindeloze gesprekken over de invloed van krachttraining gehad. Mijn conclusie? Dat ze bij Oranje eigenlijk alles fout deden. Ik heb toen Rick Cost bij het team gehaald en we zijn aan de slag gegaan. Dat botste aanvankelijk wel met het gangbare, met datgene waar NOC*NSF en de KNHB van dachten dat het goed was. Wij zijn onze kracht ‘in de keten’ gaan trainen. Wij zaten niet urenlang ijzers te pompen in de sportschool, dat is veel te eendimensionaal. Nee, maar wij deden bijvoorbeeld elke training wel drie kwartier core stability en loopscholing. Ook zijn we ‘gedifferentieerd’ gaan trainen. Speelden die gasten bijvoorbeeld een halfuur lang met handschoenen aan. Zo’n stick voelt dan heel vervelend aan. Mag je daarna een partijtje spelen zónder handschoenen, dan voel je je ineens een stuk beter. Als je jezelf een tijdje ‘verstoort’, kom je daarna neurologisch gezien ‘hoger terug’. Dat kunnen je hersenen. Fantastisch toch. Dat heb ik allemaal van die kerels van de VU geleerd. Helaas is daar geen vervolg meer aan gegeven nadat ik weg was.”
Je bent daarna onder meer actief geweest als coach van India, en keerde ook terug bij HGC. Nu wil je als voorzitter van NLcoach andere trainers ten dienste zijn. Het vak heeft je gegrepen.
“Ja, maar ik zie vooral ook dat het anderen gegrepen heeft. Ik word
altijd heel gelukkig van zoiets als het Nationaal Coach Congres. Dat al die topcoaches daar onbezoldigd een bijdrage leveren, en vijfhonderd enthousiaste mannen en vrouwen elkaar ontmoeten, heeft mijn grote sympathie. Ik ben altijd geraakt als ik trainers daar over hun werk hoor vertellen. In 2018 zat ik tijdens het diner aan tafel met een handbalcoach, een leuke vent, die me vertelde dat hij vier dagen in de week werkte, maar naar drie dagen wilde omdat hij meer tijd en energie in de coaching wilde steken. Toen ik vroeg wat hij daar mee verdiende, kwam naar voren dat dat eigenlijk niets was. Maar dat hem dat niet uitmaakte, hij en zijn vrouw redden het wel. Zo iemand, dat is een echte held.”
Hoezo?
“Prachtig toch, gepassioneerde supermensen die minder gaan werken om anderen meer aandacht te kunnen geven. Omdat ze sport mooi vinden, omdat sport verbroedert. Omdat het een roeping voor ze is. Op zo’n congres als op Papendal zijn ruim vijfhonderd coaches bijeen die verder willen, die willen leren. En de behoefte voelen om groepen met elkaar te verbinden. Die weten dat de power of ‘we’ groter is dan de power of ‘me’. Daar lever ik graag ook mijn bijdrage aan.”
“We moeten zorgen dat coaches bij ons antwoorden op hun vragen vinden. Onze kennis delen. In het magazine NLCOACH lees je vaakverhalen van topcoaches die als voorbeeld kunnen dienen. Het is voor een jeugdtrainer heel fijn om te lezen dat er eigenlijk niets moeilijker is dan het coachen van jochies van een jaar of zestien. Die gasten gaan alle kanten op, zijn niet sociaal, snappen nog niet dat ze elkaar nodig hebben. Het is fijn om te ontdekken dat andere coaches daar ook last van hebben, het is goed die inzichten met elkaar te delen. Zo’n coach kan je beter tips geven hoe hij of zij, ondanks de gebrekkige concentratie van zijn groep, toch de aandacht van die groep kan vangen. Dat het om het kweken van een groepsgevoel gaat en dat je tactische verhandelingen over kantelen misschien maar beter even kan laten zitten.”
NLcoach heeft moeilijke jaren achter de rug, met onder meer een reorganisatie en een financieel lastige tijd. De vereniging moet naar jouw idee echter weer gaan groeien. “Zeker, we moeten ons bereik zien te vergroten. Onze producten zien aan te passen, zien te verbeteren. Je moet leveren waar behoefte aan is. We maken al dit prachtige blad, maar zullen ook de rol van belangenbehartiger nog meer moeten uitdragen, coaches meer ondersteunen. Mensen helpen door standaardcontracten te ontwerpen die ze bij ons kunnen downloaden bijvoorbeeld. Ze bijstaan bij juridische kwestie. Laten zien dat NLcoach voor je opstaat. En juist ook die bijscholingscursussen aanbieden waar het meest behoefte aan is. We hebben de laatste tijd al de nodige issues getackeld, kunnen echt weer wat neer gaan zetten.”
“We zijn de laatste tijd bezig geweest om onszelf te herpositioneren. Dan stel je vragen als: Wie zijn we, wat willen we? We moeten zorgen dat alle coaches bij ons willen horen, dat ze zich deel van de familie voelen. Daarbij wordt het belangrijk dat we ook gaan groeien. Dan heb je meer draagvlak, een duidelijker stem naar buiten toe. Dat we er nu financieel beter voorstaan, omdat er bijvoorbeeld flink in de kosten gesneden is, moet niet het eindpunt zijn. Je moet niet alleen willen overleven. We moeten groeien, relevant zijn. We kunnen onze kop weer boven het maaiveld uitsteken.”
Zodat je binnenkort gebeld wordt door Pauw als er een kwestie rond coaches speelt.
“Waarschijnlijk ga ik dat niet meemaken, maar het is wel zaak dat in de toekomst niemand om NLcoach heen kan. En dat we dus uitgenodigd worden als er eens een discussie over de positie van coaches in Nederland op televisie is.”
Een mooi thema voor aan tafel bij Pauw: het beroepsperspectief van trainers in Nederland moet verbeteren.
“Zeker. Ik kon die eerste jaren bij HGC coach zijn omdat ik er mijn brood niet mee hoefde te verdienen. Oké, als bondscoach verdien je genoeg, daar kun je gewoon je gezin van onderhouden. Maar tot die tijd lukte me dat niet. Elke sport zal aan zijn eigen verdienmodel moeten werken, zodat coaches een fatsoenlijk salaris kan worden betaald.”
“Je moet eens weten hoeveel mensen aan mij vragen wat ik de rest van de week doe. En dat hebben meer beroepscoaches. Veel mensen zien coachen toch vooral als een hobby. Het is zaak dat wij de rol van de coach nog meer benadrukken. Toen Jaap Stam ontslagen werd bij Feyenoord, las ik tientallen reacties, zoals dat ‘ze toch geen trainer nodig hadden, dat er een hoop kosten bespaard konden worden’. En ‘dat die gasten zelf wel over dat veld konden rennen’. Klaarblijkelijk is er toch nog bij veel mensen de perceptie dat je zonder een coach kunt. Daar moeten we een duidelijk tegengeluid laten horen: coaches leggen de basis. Aan de andere kant zien we ook dat er van alle gelden die van VWS naar de sport gaan, maar 0,24 procent bestemd is voor coaches. Dus ook intern moeten we onze boodschap nog duidelijker vertellen.”