De coördinatie van de jeugd holt achteruit met als gevolg een toename van nek-, schouder- en rugklachten. Dat zegt Edwin Goedhart, bondsarts van de KNVB. In deel eén van dit tweeluik gaf Goedhart tekst en uitleg over deze ontwikkeling. Vandaag, in deel twee, geeft hij coaches advies. “Creëer een omgeving waar het goed is om te falen.” Goedhart, die eerder clubarts was van AZ, Ajax en Vitesse, legt uit dat veel draait om het begrip neuromotorische reserve. Als die capaciteit beperkt is, door een verminderde coördinatieve ontwikkeling, werkt de aansturing vanuit het brein naar de spieren niet goed. Dat vergroot de kans op blessures. En dat is precies wat de laatste jaren gebeurde. “We zijn te welvarend geworden. Voor de meeste activiteiten die we vroeger fysiek deden, hebben we inmiddels een apparaat. Daardoor bewegen we minder en blijft de coördinatieve ontwikkeling van de jeugd achter.”
Daarom adviseert Goedhart coaches om altijd goed te blijven kijken naar wat voor indruk mensen maken. “Als iemand niet fris oogt, moet je die even sparen. Ook als het een amateur is. Denk bijvoorbeeld aan mensen die direct vanuit hun werk gaan sporten. Die zitten met hun hoofd nog ergens anders. Die neurocognitieve overload beïnvloedt de neuromotorische controle. Als je dan een spelsport gaat doen, die veel coördinatieve capaciteit vraagt, heb je meer kans op een blessure. Een rondje hardlopen kent dan minder risico.”
Goedhart benadrukt verder dat mensen met een drukke agenda meer kans hebben op een hersenschudding. “Hoe dat komt? Hun systeem staat voortdurend onder druk. Ik denk dat daardoor de neurocognitieve reserves opraken, waardoor je meer kans hebt op blessures en ongelukken.”
Het blijft daarom noodzaak om op ieder niveau zowel de neurocognitieve capaciteit als de neuromotorische capaciteit te vergroten. Goedhart stelt dat het daarom van belang is dat sporters uitgedaagd worden. “Geef niet te veel oefeningen die mensen al beheersen. Zoek naar bewegingsvormen die iets vragen van de coördinatie. Daarvoor kun je bijvoorbeeld uitstekend het Athletic Skills Model gebruiken.”
Goedhart hamert erop dat het uiteindelijk gaat om meer neurocognitieve en neuromusculaire capaciteit te kweken. Zo schieten sporters minder snel tekort als het ingewikkeld wordt. “Dat vermindert blessures en verhoogt het prestatieniveau. En aangezien we in de sport veel uitvallers zien op jonge leeftijd vanwege blessures, zou dat al veel helpen.”
Maar, zegt Goedhart, sporters uitdagen gaat alleen in een omgeving waarin het goed is om te falen. “Als het in één keer goed gaat dan was de oefening te makkelijk. Lukt het niet? Zie het dan als ‘een stap op weg naar’.” En juist zo’n omgeving ziet hij steeds minder, zowel in de thuissituatie als bij de sportclubs. “We groeien op in een omgeving waarin je niet mag falen. Maar als de norm is dat alles perfect moet zijn dan haken mensen uiteindelijk af.”
De omgeving wordt tegenwoordig zodanig ingericht dat we zo min mogelijk risico’s lopen, stelt Goedhart. “Maar als je nooit in een gevaarlijke situatie wordt gebracht, weet je ook niet hoe je moet handelen als je er per ongeluk wel in belandt. Dat streven naar extreme veiligheid kan juist leiden tot meer schade. Misschien niet op de korte termijn, maar wel op de middellange en lange termijn.”
Een probleem waar veel blessures vandaan komen is de lichaamshouding van mensen. “Loop eens een rondje door de stad en kijk eens naar de lichaamsvorm van de jeugd. Dat heeft niets te maken met een rechtopstaande atleet. De meeste mensen zijn ‘ingezakt’. Dat geldt ook als het gaat om zitten. Een actieve zit? Dan zie je bijna niet meer, we hangen allemaal. Die verslechterde houding levert problemen op in het bewegingsapparaat: vooral de rug, nek en schouder. Dat kunnen coaches in hun beperkte tijd niet allemaal oplossen natuurlijk. Mijn advies is om in de belasting hier rekening mee te houden. Daarnaast hoop ik dat coaches pupillen aanspreken op hun lichaamshouding.”
Tot slot. “Ga je als coach aan de slag met nieuwe, veelzijdige oefeningen die veel vragen iemands coördinatie? Leg je trainingen uit. Als mensen snappen waarom ze iets doen, wordt de uitvoering beter. Als je alleen maar een oefening doet omdat het moet, krijg je een domme spier. Zoek naar vormen die voorbij de standaard gaan. En, het allerbelangrijkste: zorg voor plezier. Als je een oefening geeft die niet leuk is, zijn de meeste mensen er na drie keer wel klaar mee. “